De praktijk - Deel 1
Inez van Bree uit Ter Apel
“Gisterochtend was ik wat eerder op de praktijk om mijn werk voor te bereiden. Kwart voor acht: iemand van het COA op de porto, een acute situatie. Ik had de computer nog niet eens aangezet, de thee was nog aan het trekken. Het bleek te gaan om een meneer met een mogelijke hersenbloeding, zijn buurvrouw had ons gebeld. Ze sprak een beetje Engels en kon me uitleggen wat er aan de hand was. Ik besloot 112 te bellen. Er was al een ambulance in Ter Apel, het was een kwestie van minuten. Ik bleef erbij tot aan de overdracht in de prettige wetenschap dat alle partners in Ter Apel snel en adequaat handelen.”
“Meneer had zijn zorgpas bij zich, daardoor waren zijn patiëntgegevens in het ziekenhuis in Emmen meteen voorhanden. Hij is behandeld en alweer terug hier; ik ga morgen even langs. Zijn buurvrouw die me had gewaarschuwd, kwam me vanmiddag tussen alle drukte op de praktijk een knuffel geven, en ik heb haar bedankt voor haar snelle actie. Zoiets zorgt ervoor dat ik al acht jaar elke dag een enorme drive houd.”
“In 2014 begon ik hier op de doorstroomlocatie, in een heel gestructureerde omgeving. De capaciteit was toen tweeduizend mensen en dat is hij nog steeds, maar die structuur is nu eventjes minder stevig. Het is druk, soms te druk, maar dat maakt het werk voor ons als medisch hulpverleners extra dynamisch. De situatie vergt veel van onze flexibiliteit, het is echt: lenige geesten gevraagd. Aan het begin van een dag denk je: 'het gaat zo ongeveer verlopen'. Maar na een uur of twee klopt dat niet meer. Ketenpartners zoals de beveiligers en de COA-medewerkers komen dagelijks met verzoeken die onze reguliere, geplande zorg veranderen. Dan moet meneer A met wie je nét een normaal consult bent gestart even terug naar de wachtkamer, omdat mevrouw B meteen ter plekke moet worden gezien. In de regel nemen collega-verpleegkundigen de geplande zorg meteen over, samen met de huisarts. Die is onmisbaar op de praktijk. Hier is op werkdagen van negen tot vijf altijd een arts aanwezig. In Ter Apel wisselen drie huisartsen elkaar af. Twee van hen zijn eigenlijk pensioengerechtigd, maar die zijn niet los te branden: het is heel vervullend werk. Ik heb diep respect voor hun inzet, en voor alle ketenpartners. Iedereen werkt zó hard.”
“Vaak draai ik weekenddiensten. Dan leveren we uitsluitend spoedzorg. Via onze permanent bereikbare Praktijklijn kan ik dan door de doktersassistente worden gebeld voor een huisbezoek. Ik ga er altijd meteen op af, werkmobiel en spoedtas mee, op naar de betreffende unit. Als het mis is, bel ik met de Praktijklijnarts en doorgaans ook direct met de Doktersdienst in Groningen. Zo kunnen we in geval van nood pijlsnel schakelen.”
“Wat me drijft? Oh, waar moet ik beginnen. Voorheen werkte ik in een ziekenhuis. Daar was het ook druk, maar daar lever je, wat heet, ‘protocollaire zorg’, zonder daarvan af te kunnen wijken. Je hebt nú vier minuten om naar de wc te gaan, dat werk. Hier is het telkens aanpassen, improviseren, werken met en in een supergemotiveerd team: assistenten, verpleegkundigen, artsen, ggz-zorgverleners, thuiszorg, verloskundigen, COA, beveiliging – iedereen werkt samen, iedereen springt in als het moet. Je kunt hier buiten de lijntjes kleuren als de situatie daarom vraagt: via een mooie, originele omweg een geweldig resultaat boeken. Dat je na een drukke dag tegen jezelf kunt zeggen: dat hebben we toch maar mooi geflikt.”
“Als de hulplijnen niet werken, kan ik ook grommen hoor. Dan ga ik aan de slag om te zorgen dat het wel weer werkt. Vermijdbare fouten mogen in principe niet bestaan – maar buiten onze schuld kan het natuurlijk ook nog misgaan. Gelukkig raak ik zodra ik hier de poort uitrijd, en de boel goed is achtergelaten, de stress meteen kwijt.”
“Hier is al sprake van het nieuwe normaal, haha. We draaien soms dagen die op een andere dag lijken, dat je een beetje op routine kunt terugvallen – maar dat is niet zo vaak. We zijn gewend geraakt aan de georganiseerde chaos. Het werkt. Dan bel ik soms naar huis om tien uur ’s avonds op vrijdagavond: het wordt even later, er was nog een spoedmelding, er loopt een bewoonster op elf uur.”
“Ik word weleens erg verdrietig van de mediaberichtgeving. Wij hoeven geen rode loper, geen schouderklopje, echt niet. Maar het doet wel pijn dat in de media het beeld is ontstaan dat er inzet van een hulporganisatie nodig was ‘omdat er anders niets gebeurde’. Alle hulde voor de extra inzet, die was nodig – maar het was echt een uitzonderlijke situatie, die buiten onze invloed was ontstaan. Wij staan 365 dagen per jaar klaar, werken keihard en boeken dagelijks resultaat. Bovendien hebben we tijdens die chaotische zomerperiode ook buiten de muren de hulp geboden die we konden bieden. Maar waren op een gegeven moment gewoon te veel asielzoekers die buiten moesten blijven: totaal onwenselijk, en hopelijk eenmalig.”
Inez van Bree