De praktijk - Deel 2
Rob Jansen van de LHV
“Huisartsenzorg voor asielzoekers noem ik huisartsenzorg met een plusje. Dat plusje bestaat uit de specifieke aard van de doelgroep, die veel huisartsen aanspoort tot bijzondere inzet en aandacht. Voorbeelden? We komen consequent aandoeningen tegen die in ons land zeldzaam zijn geworden – zoals schurft. Er spelen de nodige psychotrauma’s. En het kan zijn dat mensen voor het eerst in hun leven bloed laten prikken. Uit Afrika bijvoorbeeld. Als je een welwillende huisarts bent, kun je heel wat doen. Vaak ontmoet ik in dit werk – al dan niet voormalig – tropenartsen. Tegen hen zeg ik weleens: je hoeft geen verre reis te maken om je specialisme te kunnen uitoefenen.”
“De gezondheidszorg in ons land is heel goed geregeld. Dat leidt er bijvoorbeeld toe dat we op locatie alle huisartsenzorg kunnen uitvoeren die we ook in normale praktijken aanbieden. Conform de richtlijnen van de Inspectie Gezondheidszorg kunnen we alle zorg inzetten die tijdens het verblijf op een locatie noodzakelijk en haalbaar is. Op elke COA-locatie werkt een vast team: huisarts, praktijkassistente, praktijkverpleegkundige en een praktijkondersteuner ggz. De verpleegkundige doet in dit geval een eerste intake, met een apart spreekuur, dat is natuurlijk anders dan in de reguliere huisartsenzorg. De huisarts ziet op het asielzoekerscentrum de patiënten met complexere zorgvragen.”
“Lang had ik samen met collega-waarnemers een eigen medisch centrum in Haarlem. Vanuit onze praktijk leverden we sinds 1992 al zorg aan asielzoekers. Met een team van waarnemers op locatie, daar zijn artsen bij die al vijftien jaar voor ons op COA-locaties werken. Ik ken alle opvangcentra in Noord-Holland, heb alle ups en downs meegemaakt. De COA is een lerende organisatie, dat werkt uiteindelijk goed”.
“Nu ben ik met een soort van prepensioen, maar ik heb het drukker dan ooit. Ik coach veel enthousiaste collega’s die op verschillende COA-locaties werken. Je hebt voor deze zorg niet zoveel extra kennis nodig als arts, maar aangaande de procedures kan ik wel bijspringen bij de waarnemers ter plekke. Als de IND bijvoorbeeld vragen heeft over de gezondheidssituatie van een patiënt komen ze bij de praktijkhouder terecht, en dat ben ik nog altijd. “
“De adviesgroep van de LHV telt zes leden die als praktijkhouder elk een aantal locaties onder beheer hebben. Het liefst zien we dat lokale huisartsen die zorg ter plekke overnemen, maar hun praktijken lopen inmiddels vaak over. Dus verloopt zorg in de regel in eerste instantie via ons, praktijkhouders voor GZA. Bij spoedgevallen springen lokale huisartsen uiteraard in. De huisarts combineert het werk op locatie met de eigen praktijk. We rekenen voor inzet ter plekke van een huisarts met een dagdeel per honderd asielzoekers. Hoe kleiner de locatie, hoe krapper de uren dus.”
“Een meerderheid van de artsen is vrouw inmiddels. Dat levert weleens cultureel gebonden problemen op. Die kun je alleen oplossen als je meteen duidelijk maakt dat in dit land Nederlandse normen en waarden gelden – op sociaal en ook op medisch gebied. Als je niet wil dat een vrouw je billen wast, als Arabische man, is dat misschien even wennen. Vrouwelijke asielzoekers zijn in de praktijk eerder gewend aan hoe het hier werkt overigens. We moeten ons wel realiseren dat wij als huisartsen niet zijn opgeleid als antropoloog. Maar we wijzen asielzoekers er wel op dat we hier geneeskunde bedrijven die bijvoorbeeld uitgaat van gelijkheid tussen mannen en vrouwen.”
“Er zijn inloopspreekuren, in de grotere centra elke dag. Die beschikbaarheid leidt tot een flinke zorgvraag. Tussen de vijf en tien procent van de populatie op zo’n centrum komt dan wel langs, op een centrum van 800 mensen gaat het al snel om vijftig mensen, sommige zien we elke dag. Als wij vinden dat iemand een relevante vraag heeft waar het COA iets mee kan, bespreken we dat met onze contactpersoon daar – als iemand bijvoorbeeld per se niet op een hoge verdieping wil slapen omdat hij slecht ter been is. Als we grote medische problemen tegenkomen, verzoeken we het COA om overplaatsing tegen te gaan. Dat gaat niet altijd goed helaas en dat kan weer leiden tot problemen met de opvang in een ziekenhuis in een andere regio – waar de patiënt niet bekend is.”
“Dat we doorgaans soepel werken en relevante kennis opbouwen over de gehele populatie van asielzoekers is bij onze collega’s buiten de poorten, en de andere takken van sport in de medische wereld, niet altijd even goed bekend. Zo weten medisch specialisten niet altijd dat we bestaan en als ze 't wel weten, weten ze niet wat wij dan doen. We bespreken vanuit de LHV inmiddels de inzet van kinderartsen in regio’s als vraagbaak, als ondersteuning. Die proactieve houding zou bij meer specialismen structureel mogen worden ingebed in de keten. Nu zoek ik in meer complexe gevallen zelf contact met een specialist, voor overleg bij een opname. De meeste specialisten zijn blij verrast dat ze bij ons terecht kunnen voor nadere informatie over een patiënt vanuit een COA-locatie, die wordt opgenomen in een ziekenhuis: hee, er zit een heel team daar, we kunnen kennis ophalen.”
Rob Jansen